Jesaja 25, 6a.7-9; Openbaring Johannes 21,1-5a.6-7b; Lucas 23, 44-46,50,52,53; 24,1-6a. Boek
Zoals we deze week in Den Haag en in het hele land hebben gezien dat het denken van mensen kan veranderen en verschuiven, zo merken we dat ook in gesprekken met families rond een uitvaart van over leven en dood, er weer vaker door mensen gezegd wordt: ik geloof wel in een hiernamaals. Dat is wel eens anders geweest. Ook bekende en schrijvers uiten, vaker dan in het verleden, dat zij geloven dat het leven niet aannemelijk in het graf.
Het zegt veel over de reden waarom we hier samen zijn. Allerzielen.
Eerst en vooral zijn we hier omdat we iemand sterven ons heel lief is, hebben verloren: dit afgelopen jaar, misschien al langer geleden. Die liefde brengt ons hier en, al is het niet zo uitgesproken, diep in ons schuilt bij velen van ons ook: geloof.
Op de radio in de auto hoorde ik deze week een gesprek over de biografie van Harry Mulisch, één van NL’s grootste schrijver van de afgelopen eeuw, deze week 15 jaar geleden gestorven. Hij was ervan overtuigd dat na de dood er iets zou zijn, en schreef het boek: “de Ontdekking van de hemel” , later verfilmd.
Het is bijzonder, maar gelovig zicht op ‘leven na de dood’ is bijna onmogelijk als kunst van muziek. Als je muzikaal bent, hoor je de schoonheid van veel soorten muziek, zelfs de muziek van een vogel en de muziek van de wind.
Als je gevoel voor kunst hebt, word je beschadigd door veel soorten schoonheid, van herfstkleuren tot de lichtval na een regenbui of door een zonnestraal in een donkere kamer, dan zie je dat beeld voor je. Zo lijkt ieder mens, die ook maar iets religieuze betrokkenheid is voor wat ons overdrijft, voor wat je niet kunt kopen, aan te voelen dat het leven groter is dan wat we kunnen zien.
Zo zouden we vandaag over elke mens kunnen schrijven, die we hier heel persoonlijk gedenken en bij naam noemen, ook een boek kunnen schrijven: een boek met hoogtepunten, dieptepunten, met bijzonderheden en gebruikelijks, met een glimlach en een traan. Van deels een veel te klein, te compact boek – zoals van Jeffrey en Emma, de twee kinderen uit Beerta die uit het leven zijn weggereden, zoals Stiven uit Schildwolde door een ongeluk van de Poolse Irena uit Winschoten die nog werkte met plezier en binnenkort met pensioen zou gaan. Van anderen werd het bijna een trilogie, een omnibus: velen negentig+ geworden, vaders, moeders, en de 100-jarige mevrouw Schepers uit Hoogezand: Zij hebben de hemel ontdekt, zij zijn er, zij weten het nu.
Mensen zijn als een boek – met meerdere hoofdstukken, verschillende thema’s – vaak in stukjes in te delen – lang niet altijd met een happy end.
Al is de medische wetenschap ontzettend ver in alles, toch, als het om leven en doodgaat, is er altijd méér dan we kunnen meten of bewijzen. Zoals een kind van nature aanleg heeft om taal te leren en te spreken, zoals een baby na de geboorte uit zichzelf begint te drinken, te kijken en te horen, zo groeit in het innerlijk van elke mens het bewustzijn dat de mens groter is dan zijn lichaam.
We vieren Allerzielen in dit jaar 2025, in een turbulente wereld, waarin ons veel overkomt, waarin we kwetsbaarder zijn dan we dachten, en waarin we misschien ook méér dan ooit zoeken in onze boeken naar woorden van troost, naar iets positiefs in de vele onzekerheden. Eén daarvan is een antwoord op de vraag naar leven-voorbij-de-dood. Als bij ons een levensboek is gesloten, is de vraag: Waar en hoe is die hemel? Wat hopen we dat zij dáár zijn, waar licht is en liefde, waar al het oude voorbij is: dat zij verder leven bij God, ook al kunnen we ons daar maar moeizaam een voorstelling bij maken.
We houden ons vast aan ‘oude teksten’ zoals Johannes beschrijft in de tweede lezing: “Ik Johannes, zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Hij die op de troon zit, zegt: ‘Zie, Ik maak alles nieuw.’ Dit nieuwe is iets van God. Hij, God, Hij zal de tranen drogen en de dood bestaat niet meer, geen verdriet meer, al het oude is voorbij. Hij maakt alles nieuw.
Ook al vergoeden deze woorden niet het gemis dat we ervaren, en al zouden we de oude tijd met onze geliefden soms nog even willen terugdraaien, toch houdt ons geloof ons méér bezig dan ooit: De slotzin van het Evangelie bevestigt onze hoop: Twee mannen in een stralend wit kleed, vroegen de vrouwen: “Waarom zoeken jullie de Levende bij de doden? Hij is niet hier, hij is verrezen.” Het boek op aarde is uit, maar dáár waar wij niet kunnen komen, daar begint een nieuw hoofdstuk.
Wanneer mensen op Allerzielen naar een begraafplaats gaan, dan is dat vanuit dit geloof. Ze zijn niet meer hier, de graven herbergen hun lichamen, maar zij, zijzelf, zij leven. Waar? De engelen zeggen: ‘niet hier, Hij is verrezen.’ Ons geloof zegt: Als een mens sterft, bestaat hij nog altijd voort in God. Elke mens heeft blijvende waarde, sterker nog: de kerk leert ons dat God ons een nieuwe gestalte zal geven, een nieuw lichaam, een nieuw en ander bestaan. In God gaat geen mens verloren. Misschien is dat wel de ‘Ontdekking van de hemel’.
En hoe het daar is, met goed en kwaad, met hoe we hier leefden en stierven, dat wordt wel duidelijk als we dáár zijn, wat wij geloven is dat God liefde is.
Allerzielen is hier op aarde eerst en vooral persoonlijk onthouden- het levensboek openslaan en dicht doen en vooral God bedanken voor onze dierbare overledenen; we geboden voor hen, dat zij voltooid, mogen leven bij God, in een nieuwe vrijheid, met een nieuw bestaan, want Hij maakt alles nieuw.
Wat ons hier brengt (en meteen ook langs de graven gaat), is dat gebaar van liefde, het geloof dat Gods liefde ons herschept. Ja, we bewaren de boeken maar vertrouwen erop dat zij in Gods bibliotheek staan, hun namen geschreven in Gods hand. Voorgoed. Dat zij rusten in vrede. Amen.
Pastoor Nellie Hamersma
